We problematiseren te veel
5 cruciale schakels om de jeugdhulp betaalbaar te houden
Als contractmanager Jeugdwet bij De Dienst weet Paul Kooistra iets van de inhoud, van aanbestedingsregels, van wet- en regelgeving en van de juridische kant van jeugdzorg. Met die kennis én met wat persoonlijke ervaring kijkt hij naar het grote geheel: werkt het jeugdwetstelsel zoals het zou moeten werken? En kunnen we de forse stijgingen van de kosten voor jeugdhulp inperken? Paul ziet 5 belangrijke schakels in de keten. ‘Als we ons met z’n allen zouden realiseren waar we invloed kunnen uitoefenen, dan denk ik dat de jeugdzorg een stuk goedkoper kan.’
1. Gemeenten en De Dienst
‘Bij een jeugdige met een hulpvraag stelt het gebiedsteam of een andere verwijzer, zoals een huisarts, een indicatie: de bepaling dat er ondersteuning nodig is en met welk doel. De zorgaanbieder bepaalt vervolgens hoe dat doel het beste behaald kan worden. Wij verzorgen de administratie en betaling van de ondersteuning. Bij De Dienst beslissen we dus niet over de ingezette ondersteuning: dat gebeurt bij gebiedsteams, verwijzers en zorgaanbieders.
De gemeenten betalen de kosten van de jeugdhulp. Gemeenten kunnen met hun beleid en in de uitvoering in de gebiedsteams dus invloed hebben op de inzet van jeugdhulp. Maar wanneer de jeugdige via een andere verwijzer dan het gebiedsteam de jeugdhulp ontvangt, hebben gemeenten veel minder invloed.
Ik besteed daarom extra aandacht aan zorgaanvragen die via andere verwijzers ingediend worden. Past de zorg binnen de wettelijke kaders, lokaal beleid en de inkoopafspraken? Samen met zorgaanbieders en onze Jeugdwet-specialisten bekijken we of dit de beste oplossing is, of dat er andere, beter passende mogelijkheden zijn om de jeugdige te helpen. Jeugdigen mogen nooit de dupe worden, maar we moeten als gemeenten en Dienst wel kritisch zijn op hoe we de hulp organiseren en betalen.’
Voorbeeld:
‘Een huisarts verwijst een 17-jarige naar een zorgaanbieder voor behandeling. In principe stopt de jeugdhulp in dat geval als een jongere 18 jaar wordt. Het is prima als een behandeling nog een paar maanden duurt. Maar wat als een aanbieder een tweejarig hulpverleningstraject voorstelt bij een jeugdige van 17 ½ jaar? Het is mijn rol om dan samen met de zorgaanbieder een oplossing te bedenken, binnen de kaders van wet- en regelgeving en inkoopafspraken. Bijvoorbeeld met een plan voor een goede overdracht naar een Wmo-aanbieder, of afspraken met een zorgverzekeraar.
2. Verwijzers
‘Het doel van het jeugdzorgstelsel, en van alle spelers in de keten, is om te doen wat nodig is om jeugdigen en hun omgeving te helpen bij hun vragen en problemen rond opgroeien en opvoeden. Verwijzers, zoals de gebiedsteams en huisartsen, willen de jeugdigen en ouders die bij ze aankloppen dus graag helpen. Maar wanneer is iets een ‘normaal’ opvoed- of opgroeikundig probleem, en wanneer is hulpverlening nodig? Hoe bespreek je eigen verantwoordelijkheid? Durf je nee te zeggen? Het is goed om daar bewust mee om te gaan.’
Voorbeeld:
‘Een jeugdige werd gepest en leed daar behoorlijk onder. Een onderwijzer verwees de jeugdige naar een zorgaanbieder, die het gezin vervolgens naar een huisarts stuurde voor een indicatie. Het gezin kreeg hoge verwachtingen van mogelijke ondersteuning. De praktijkondersteuner van de huisarts begreep de zorgbehoefte van de inwoner, maar vond niet dat die geboden hoefde te worden vanuit de Jeugdwet. Bij de Dienst constateren we regelmatig hetzelfde. Alle spelers in de keten moeten kritisch blijven kijken naar welke inzet noodzakelijk is.’
3. Zorgaanbieders
‘In de Jeugdwet kennen we resultaatfinanciering. Dat komt erop neer dat zorgaanbieders een budget krijgen om de hulp te organiseren, in plaats van een aantal uren waarbinnen ze de doelen moeten bereiken. Dat geeft ruimte aan zorgaanbieders om naar eigen inzicht hun deskundigheid in te zetten. Maar zorgaanbieders moeten kritisch blijven op welke zorg er nodig is, passend binnen welk profiel. Dat vraagt wel vertrouwen van en controle door gemeenten. Vanuit De Dienst zien we daarop toe, en ondersteunen we gebiedsteams om dat ook te doen.’
4. Onderwijs
‘Stel: Een kind kan door gedragsproblemen niet goed meekomen in het regulier onderwijs. Moeten we daar als gemeente in voorzien, of moet het onderwijs dat oplossen? Als het complex wordt, hebben we steeds sneller de neiging om het over te nemen van het onderwijs. Maar is dat nodig en terecht? Soms moet je het gesprek voeren over waar een probleem thuishoort, en het daar (terug)leggen.’
Voorbeeld:
‘Laatst vroeg een zorgaanbieder om een indicatie voor hulp bij ‘grenzen aangeven’. Het onderwijs gebruikt daar bijvoorbeeld de ‘rots-en-water-methode” voor. Is het nodig om daar een GZ-psycholoog vanuit de jeugdhulp voor in te schakelen? Het onderwijs heeft ook een bepaalde verantwoordelijkheid. En bovendien: iedereen moeten leren omgaan met moeilijke situaties. Jeugdhulp is vooral bedoeld voor (gezins)situaties waar sprake is van zwaardere problematiek. Het is belangrijk om daar het gesprek over te voeren. Dat doe ik bijvoorbeeld met zorgaanbieders, als de indruk bestaat dat zij zorg leveren die eigenlijk niet past binnen de kaders van de jeugdwet’.
5. Ouders
‘Het is alarmerend hoeveel jeugdigen hulp krijgen. Je kunt je afvragen: problematiseren we misschien te veel? Het leven is niet altijd makkelijk en daar moet je mee leren om gaan. We zijn allemaal in onze jeugd gevormd. Het moet weer normaler worden dat gezinnen zelf bepaalde problemen oplossen, al dan niet met hulp van het eigen netwerk. We mogen terughoudender zijn met het verstrekken van jeugdhulp voor problemen die vaak gewoon bij opgroeien horen. Jeugdhulp moet vooral beschikbaar zijn voor de meest kwetsbaren ’
Utopie?
‘Als we ons met z’n allen zouden realiseren waar we invloed kunnen uitoefenen, dan denk ik dat de jeugdzorg een stuk goedkoper kan. Misschien is dat een utopie, maar ik geloof erin.’